De St. Annakapel aan de Heerbaan is zonder twijfel de parel van Heusdenhout. Het fraaie, bijna vijf eeuwen oude gebouwtje wordt dan ook regelmatig geïnspecteerd en onderhouden door Monumentenzorg. Het kapelletje verkeert daarom in prima staat, evenals de omliggende tuin. Maar het onderhoud van de tuin is niet de taak van Monumentenzorg en ook niet van de gemeente Breda.
Kabouters bestaan toch echt niet, maar wie houdt de tuin met het grote gazon en de omringende beukenhaag dan bij?
Op een zonnige maandagochtend tref ik Bert van Ginneken in de kapeltuin, hij is onder een grote berkenboom aan het schoffelen. Met zijn eenenzeventig jaren en gebruind gelaat oogt Bert bijzonder vitaal, tuinieren gaat hem nog goed af. Hij onderhoudt de tuin sinds elf jaar en geniet daar volop van.
“Ik kan zelf bepalen wanneer ik aan de slag ga en dat vind ik wel zo prettig.” Bert vertelt me dat hij gemiddeld twee dagen per maand in de tuin werkt. Dat zijn meestal lichte werkzaamheden. Voor het grote en zware werk kan hij rekenen op zijn trouwe hulptroepen. Kees Michielsen woont vlakbij de kapel en maait regelmatig met zijn maaimachine het gazon. Buurtgenoten Kees Kersten en Gerard Coremans zijn van de partij als de ijsselsteentjes van de voetpaden schoongespoten moeten worden, zij hijsen bij speciale gelegenheden de vlag en helpen ook bij het snoeien van de lange beukenhaag.
Toch is Bert geen tuinman van beroep. Hij was jarenlang als loodgieter en verwarmingsmonteur in dienst van het klooster Maria Mater Dei aan de Mgr. Hopmansstraat. Ook deed hij kluswerk voor de Luciastichting en later onderhield hij de tuin van pastoor Wiertz bij de Michaelkerk. Zo raakte Bert door de jaren heen vertrouwd met religieuze instellingen en is het te verklaren dat hij nu voor de kapeltuin zorgt. Als Bert herinneringen ophaalt aan die tijden, beginnen zijn ogen te glinsteren. “Ik hoefde bij de nonnen nooit honger te lijden, elke ochtend stond er een warme maaltijd voor me klaar. Dat was nu eenmaal gebruikelijk in het klooster!”
Deze herinneringen zijn hem dierbaar, maar als ik hem vraag of hij wel eens heimwee heeft naar vroegere tijden reageert hij toch vrij nuchter. “Och, dat is allemaal voorbij en komt niet meer terug, het heeft weinig zin om daarbij te gaan zitten kniezen. Ik probeer zo veel mogelijk van het leven te genieten. Met dit werk heb ik leuke contacten en ik heb er veel voldoening van. Als ik complimentjes krijg voor mijn werk, voel ik me groeien. Wel zo toepasselijk voor een tuinman!” Het zijn inderdaad die speciale zaken waar Bert zo van kan genieten. Een praatje met voorbijgangers, lekker buiten bezig zijn en zo af en toe komt er iets bijzonders voorbij. Lachend vertelt Bert dat de tuin eens vol zat met studenten van de kunstacademie en hoe trots hij toen was op de kapel en `zijn’ tuin.
We zitten zo al ruim een uur bij de voordeur van het kapelletje te praten, als ik opeens besef dat ik Bert van zijn werk houd. “Geen probleem hoor, ik loop trouwens toch even naar huis om te gaan eten, tijd genoeg!” Als we afscheid nemen van elkaar, merk ik dat ik goed gehumeurd ben. De openheid en hartelijke ontvangst van Bert werken blijkbaar aanstekelijk. Ja, de zorg voor de kapeltuin en alles wat daarbij komt kijken is bij Bert en zijn hulptroepen in goede handen!